Originele layout

Gemert in den Franschen tijd

GEMERT IN DEN FRANSCHEN TIJD 1794-1813 LEZING GEHOUDEN IN DE VERGADERING VAN DE K. S. A. TE GEMERT OP DONDERDAG 26 FEBRUARI 1925 DOOR DEN ZEEREERW. HEER L. POELL, PASTOOR TE GEMERT

Gemert: het aloude Gemaert of Ghemmardt, de eeuwenlang-vrije Rijksheerlijkheid, behoorend aan en staande onder de Orde der Duitsche Ridders van onze Lieve Vrouw der Alemannen: ­– aan 't Mariabeeld in ons nieuw altaar, Onze Lieve Vrouw van 't oude Gemert, brengen wij van hier uit den groet!

Gemert: waar misschien 't Roomsch Geloof reeds verkondigd werd in de eerste eeuw na Christus, toen Sint Maternus, die, met de Heilige Eucharius en Valerius door Sint Petrus naar Germanje was gezonden, Bisschop van Tongeren was!

Gemert: dat lag binnen 't Bisdom van Sint Servaas, den Heiligen Bisschop van Maastricht, wiens Bisdom zich uitstrekte „tot Gelderlant, tot Gulick, tot 't land van Cleve en van Bergh, tot 's Hertogenbosch”. zoodat waarschijnlijk over den harden landrug langs de Maas de geloofsverkondigers in 't einde der vierde eeuw tot hier gekomen zijn! „De evangelisatie, van Brabant, schrijft Schutjes, is omstreeks 400 vanuit Belgisch Tongeren begonnen.” St. Servatius bracht in 380 zijn Bisschopszetel van Tongeren naar Maastricht over. Maar „na een eeuw is echter niets meer over van den invloed en het werk dezer Geloofsverkondigers; en eerst wanneer de Heilige Lambertus en de H. Willibrordus hier het Geloof verkondigen, worden de Kerken en de Christenheden duurzaam gevestigd”. Van dien tijd af rekenen wij dan ook de duurzame verkerstening onzer voorvaderen. (690, 705).

Gemert in den Franschen tijd!

Maar dan moest ik nu op kunnen roepen de geesten van z.g. Peter Georgius Ecrevisse en van Zijne Doorl. Hoogw. Mgr. Henricus den Dubbelden, die beiden den Franschen tijd van Gemert hebben meegemaakt. Pastoor Ecrevisse, de laatste Pastoor over Gemert van de Duitsche Orde, - de eerste was in 1438, toen op 18 Maart Gemert eigen Parochie werd, Heer Joannes Attenderen1), Pastoor Ecrevisse, die hier herderde van 1765 tot hij 25 Nov. 1799 hier stierf, „bekend bij zijn tijdgenooten als een man van meer dan gewone heilige Levenswijze” (Memoriale Parochiae), van wien de volksmond te vertellen weet, dat hij in éénen nacht grijs is geworden, en dat 50 jaren na zijn dood zijn lichaam nog ongeschonden teruggevonden werd.

Waar dat grijsworden van gekomen was? „Jongens, zei ons grootmoeder altijd, - zoo vertelde men me, - jongens, als ge door 't „Vlooienend” gaat zorgt, een Pater Noster te bidden: daar heeft bij 'n bediening Pastoor Ecrevisse den baarlijken duivel gezien.

Henricus den Dubbelden werd hier 8 Mei 1800 de eerste dienstdoende Priester van 't Bisdom 's Bosch, en 18 Juli 1805 de eerste wereld-geestelijke-Pastoor, wat hij bleef tot 1834, toen hij als Apostoliek Administrator van het Bisdom afstand deed van zijn Pastoraat en ging wonen op den Ruwenberg onder Sint-Michiels-Gestel.

Die twee eer- en eerbiedwaardige voorgangers zouden, beter dan hun opvolger van nu, u vertellen kunnen van wat uw Gemert van toen was, en hoe het'Gemert verging in den Franschen tijd van 1794 tot 1813.

Met opzet zeg ik er die jaartallen bij. Gemert heeft immers nog wel meer met Franschen te doen gehad. Was niet 't kasteel van 1880-1916 bijna voortdurend verblijfplaats van uitgedreven Fransche kloosterlingen, Assumtionisten en Jesuieten, en ook van Fransche vluchtelingenjongens?

Bij een vroegeren Franschen tijd, toen 17 April 1672 de Zonnekoning Lodewijk XIV van Frankrijk met Karel II van Engeland om allerlei nietige en gezochte redenen den oorlog aan de Republiek der Vereenigde Nederlanden hadden verklaard en het Fransche leger al spoedig in Brabant viel, kwamen de Franschen in Gemert niet. omdat 't een vrije heerlijkheid was onder het bestuur der hooge Souvereine Duitsche Ridderorde. Zij trokken Gemert om, over Bakel, Helmond, Aarle‚âàRixtel √©n Beek en maakten campement op Cox. Gelukkig, mogen wij wel zeggen. Want in een geschrift uit die dagen, dat berust op 't Helmondsch Archief en veropenbaard werd in 1883 in den 1en jaargang van het „Tijdschrift voor Noord-brabantsche Geschiedenis, Taal en Letterkunde” lees ik: „nu so en can men alhier niet specifice optellen de bederffelijcke schaden die door voors. legers en de andere trouppen gedaan hebben, niet alleen vernielt, geconsumeert en de te niet gemaeckt hebbende generalijck alle de granen en vruchten ter plaatsen daer die gecampeert en gelogeert hebben, de huijsen voor een groot deel gedevasteert, het houtgewas afgecapt ende groote ende menichvuldige sieckten en merckelijcke sterfften van menschen veroorsaeckt hebben maer ook in alle de dorpen ende plaetsen gelegen sijnde aen en omtrent die dorpen en plaetsen daer de campementen gevallen sijn, alle meest in Peellant geweest sijnde door bederven, nemen ende weghalen der granen, fouragie ende andere gewassen mitsg. van het Bestiael, dan staet te considereren dat alomme geschiet is een generael bederff.

ende dat naer alle apparentie de menschen én Beesten die noch overich sijn en niet verlopen en wechgenomen indien aenstaenden winter ende alleer d'arme ingesetenen connen comen aent genoth en ander oogst door honger, gebreck en miserie sullen affgaen en sterven off moeten nootsakel, en ongetwijfeld de ingezetenen verlopen √®n haeren Parochie, huijssen èn alles verlaten èn abandonneren,” 2)

Maar in den Franschen tijd van 't einde der 18e en 't begin der 19e eeuw zijn de Franschen wél in Gemert geweest en werden de rechten der vrije heerlijkheid niet geëerbiedigd.Het „Fransche Brugske”, dat ligt in den weg van de Kapelaanstraat naar de Berglaren moet zijn naam ervan hebben gekregen, dat Pichegru, de Fransche generaal, er de Fransche troepen een breede wegbrug deed maken, om zijn leger en legertros dien weg te kunnen doen overtrekken.

Mij werd verteld, dat de Franschen toen, in 't dorp komend door „het Verloren eind”, en er, de menschen Gemertsch roggebrood eten ziende, uitriepen: „Ah, les pauvresgens! ils mangert du pain si noir, si noir! Ach, wat arme menschen, dat ze zoo'n zwart brood moeten eten!”

Groote gebeurtenissen, zoo zegt het spreekwoord, werpen hunne schaduwen vooruit. Zoo was het verblijf alhier van den voortvluchtigen Franschen Bisschop van Châlons-Sur-Marne, Anne Antoine Jules Clermont-Tonnerre: toen de Fransche revolutie in aantocht was en reeds Fransche troepen, de Fransche grenzen over kwamen, zag men in België en in Holland tal van uitgewekenen, van elken rang en stand, boden van het naderend onheil, (zegt de Jezuiet P. Delattre in zijn boekje over „Het Kasteel”) boden van het naderend onheil.. De meest beroemde van deze uitgewekenen is zonder twijfel de latere Kardinaal Monsseigneur Clermont-Tonnerre, bisschop van Châlons sur Marne; Pater van den Elsen is zoo gelukkig geweest, in de archieven van Croy een belangrijk schrijven van hem te vinden. „Toen hij uit zijn diocees verdreven was, omdat hij geweigerd¬†had, den eed op de „Staatsambtenaarsinstelling der geestelijken” te doen, kwam hij in het begin van het jaar 1793 met eenige zijner familieleden aan de poort van het Gemertsch kasteel. Men moet erkennen, dat dit verblijf voor hem weinig aanlokkelijk zijn kon....

Als blij gevolg van zijn vervelingswanderitten, heeft die doorluchtige en roemruchtige kerkvoogd een gul onthaal gevonden bij de Protestantsche familie Van der Brugghen op het kasteel van Croy. En, evenals 't bezoek van den profeet Elias aan het huis van de weduwe van Sarepta, heeft het verblijf van dien waardigen Prelaat in het adellijk huis van Croy heil en zegen gebracht. Evenals de gastvrijheid der vrouw van Sarepta werd beloond, doordat later haar eenige overleden zoon tot het leven werd opgewekt, evenzoo verdiende de liefdadigheid, door de Barones aan een verbannen Bisschop betoond, dat in later tijd haar eenige dochter Constans3) uit de doodelijke duisternis tot het licht der waarheid en het eeuwig leven des Geloofs werd opgewekt”.4)

Was de overkomst van dezen doorluchten Kerkvorst niet vreeswekkend op-zich-zelf, de komst der Fransche troepen blijkt in 1794, al niet vreedzamer en kalmer te zijn geweest dan in September 1672 onder den Markies De Femillée.

Zaliger Kanunnik Johannes Martinus Roefs5), hier 5 November 1759 geboren, in 1783 op 20 December te Luik priester gewijd, en 10 Juni 1842, oud 83 jaren dus, gestorven te Xanten, niet ver over onze grenzen na een langdurige ziekte die 't Zijn Eerwaarde jaren onmogelijk had gemaakt, zijn functie van organist der kapittelkerk aldaar waar te nemen, - Roefs heeft de komst der Franschen naar Vorst, Forest bij Brussel, waar hij toendertijd kapelaan was aan de adellijke abdij der Stiftdames, niet afgewacht maar ging naar Antwerpen en zoo naar Holland en Wurzburg.

Wel treffend is 't voor u en mij, die bij 't begin van den oorlog 1914 de Belgische vluchtelingen hebben zien intrekken in onze steden en dorpen, wel treffend, te lezen, hoe naar de beschrijving uit een brief in de nalatenschap van Kanunnik Roefs toen de verwarring der bewoners van in en om Brussel is geweest.

Uit den brief nu van Johan Rompel, Hollandsch Geneesheer, uit Brussel 2 July 1794 geschreven naar Priester Roefs, die in de Minnebroederstraat te Antwerpen vertoefde ten huize van zijn neef Jacques Brans, neem ik: „zoo hartelijk gaarne ik U goed zoude afzenden, zoo zeer vind ik mij verleegen; ik vrees dat heden geen karren uijt de Kempen zullen koomen, want de Keyzerlyken neemen paart, waagen en karren de boeren af en geeven nog slaag toe, zo dat paarden en beesten zo veel moogelijk gevlugt (== in veiligheid gebracht) worden. Men ziet naulijks rytuig op straat als van de militeren, en door het veele vlugten van menschen zijn alle schuijten en waagens eeven duur: zelfs om aan het schip of schuijt goed te doen brengen vraagt men hier ongehoort veel geld, ik weet er die voor ses koffers in het schip te brengen 6 Kroonen hebben moeten betaalen (l kroon = 6 frank).... Onze burgerij, de geheele stad door, koomt 's nagts in de wapens, van straat tot straat om voor het plunderen te waaken.. .”

Pastoor Godefridus Antonius Aarts, op 12 Juli 1862 door Mgr. Zwijsen benoemd tot Pastoor te Gemert, heeft eenige aanteekeningen bijeengeschreven aangaande Gemert, om in 't Gedenkwaardighedenboek der Parochie (Memoriale Parochiae, of Mem. Par.) overgebracht te worden. En waar Pastoor Ecrevisse en Pastoor den Dubbelden wel niet meer op onzen oproep zullen verschijnen, zullen we ons tevreden moeten stellen met die aanteekeningen van Pastoor Aarts, aangevuld met andere aanteekeningen, van elders in 't Gedenkwaardighedenboek der Parochie overgenomen.

Bij de komst der Franschen was Gemert nog immer de vrije Heerlijkheid, met eigen rechtbank en beroep op den hove van Brabant, het gerecht in 's Bosch: de Schutten hadden haar puibliekrechtelijk bestaan4), de Parochie werd bediend door Duitsch-Ordens-Priesters: de Soeverein van Gemert was de Grootmeester van de Duitsche Orde, die door den Provinciaal-Commandeur van Aldenbiesen bij Maastrichten door den Commandeur van Gemert de heerlijkheid beheerde: maar ook deze deed dat niet in eigen persoon. Het „huys van Gemert” in 's Bosch zal niet altijd leeg hebben gestaan.5)

In den „Comptoir- en Schrijf- Almanack voor 't jaar onzes Heeren MDCCXCIII, gecalculeert op de XVII Provinciën voor de stad Grave en Lande van Cuyk, De Stad en Lande van Ravensfijn, De Vrij-Heerlijkheid Boxmeer en Gemert6) vinden we aangegeven een Mr. S. S. F. Meyer, die Drossard, Scholtus, Rentmeester der Domijnen en Secretaris was: Rentmeesteresse der Commanderie was Douarière wijle den Rentmeester F. A. Borret; zeven Scheepenen staan genoteerd en twee Burgemeesteren: Godefridus T. Snoecx was gesubstitueerd Secretaris. Alles samen genomen bestuurde Gemert zich-zelf, zoolang niet bijzondere zaken ingrijpen van den Commandeur noodig maakten. Vanaf 1784 was er hier geen eigen Commandeur, maar stond Gemert onmiddellijk onder Frans Joseph Nepomuc Fidelis de Reisschag (26 Dec. 1805 te Presburg overleden. Dr. C. R. Hermans zegt wel abusievelijk in „Bijdragen tot de Geschiedenis..... der Prov. N.Brab. I blz. 500: „de Ridder van Plettenberg, in 1777 tot Commandeur verheven, beleefde den inval der Franschen, en had met zijn Orde liet verlies dezer heerlijkheid te betreuren”. Die was immers in 1784 kindsch geworden) Von Reissehag, die tot 1805 Provinciaal Commandeur van Aldenbiesen was, deed hier 15 Juli l786 zijn plechtigen intocht en maakte den volgenden dag met al de heeren van het kasteel een beeweg naar Handel7).

Neven ons in de Meijerij, en in heel Brabant waren tot den val der Staatskerk de Katholieken8) van alle ambten uitgesloten, aan Roomsche meesters was streng verboden onderwijs te geven; men moest er recognitiën en boeteverspelingen verdragen; op de Geestelijken en Kerken had men drukkende belastingen; bij 't aangesteld worden van mindere en hoogere geestelijken verduurde men er vitterij, beboeting en stoornisverwekking.

Bij den twist nu tusschen Patriotten9) en Prinsgezinden waarbij de Staten nu eens tevreden waren over de handelwijze der Brabantsche Katholieken. kreeg men bij resolutie van 8 Januari 1787 eerst verzachting in de plakkaten. In dien twist hadden immers de Patriotten het onderspit gedolven:.... vele patriotten van vermogen en invloed hielden zich in Frankrijk op, vormden er een zoogenaamd Bataafsche comité en bewerkten, dat de Fransche Conventie den l Februari 1792 aan Holland den oorlog verklaarde. Onder den generaal Pichegru werd de veldtocht geopend, en de strenge winter van 1794/5 voerde de Fransche legerscharen langs ijswegen in het hartje van Holland: de Bataafsche republiek op zich zelf was duur gekocht: maar Noord-Braband, tot dan toe, zooals wij zeiden, door de zeven Vereenigde Provinciën als een wingewest behandeld, wist nu weldra dat juk af te schudden en werd als achtste Provincie opgenomen”.

Pichegru riep in naam der Conventie de vrijheid en onafhankelijkheid van de nieude democratische republiek der Vereenigde Nederlanden uit.... Zoo kwam de gelijkstelling der Noordbrabanders (onder welke wij later zouden gerekend worden) met het volk der Zeven Noordelijke Provinciën en de hoop op herleving voor den Katholieken Godsdienst in NoordsBrabant10).

Gemert, dat tot dan toe zoowat buiten Staat en Gewest eigengerechtigd was geweest, kreeg toen, zooals gezegd, de Franschen in, over 't Fransen Brugske en.... verloor zijn vrijheid, zijn oude meesters, zijn Heerlijkheid, zijn rechten: Zijn onafhanklijkheid, welke aan Gemert om 't verraad van Kommandeur Hoensbroek indertijd zoo duur (40 a 50.000 gld) was te staan gekomen!

„Ofschoon de vrije Heerlijkheid van Gemert, zoo lees ik in 'n Pastoreele aanteekening (Mem Par. blz. 12), ten tijde der Hervorming en bij andere oogenblikken van vervolging als eene heilzame zaak mogt beschouwd worden, wijl zij voor menig geestelijke een veilig toevluchtsoord was, zoo had die vrijheid nochthans ook hare schaduwzijde. Deze toch was tevens oorzaak dat een ieder, wat schelmstuk of misdrijf hij bedreven had, hier in veiligheid verbleef: waaruit noodzakelijk volgde, dat zich hier verschillende benden van struikroovers en onruststookers vormden, waartegen de onbeduidende politiemagt der Duitsche Orde volstrekt niet bestand was.

Onder dit opzicht heeft de Fransche Revolutie, - overigens zoo rampzalig in hare beginselen en gevolgen, - hier hare goede zijde gehad door een einde te maken aan dien toestand en met een streng en krachtig bestuur deze onveiligheden tegen te gaan.”

Een ander goed gevolg was, dat de verplichting ophield van het spitsvondig besluit der Staten van 5 April 1745, krachtens hetwelk Priesters van Gemert. als van een plaats niet uitmakend 'n deel van de Meijerij, ook niet in de Meijerij konden worden geplaatst om er dienst te doen: dit besluit schijnt tot den inval der Franschen gehandhaafd te zijn met een ernst en nauwgezetheid, het keeren van landsverraad waardig!

Met den Franschen tijd, - 10 dagen vóór de door Pastoor Aarts eerst vermelde Proclamatie van de vertegenwoordigers van het Fransche volk bij de Legers van het Noorden, de Sambre en de Maas aan de overwonnen landen, uitgevaardigd te 's Bosch 21 Oct. 1794 en onderteekend door N. Haussman en Biélegarde, - den 11en Oct. 1794 verdween hier de laatste Predikant der Hervormde Gemeente, Martin Coenen, die geen onderhoorige Geloofsgenooten meer had11): het kerkje der Dominikanen12), die hun klooster in 's Hertogenbosch hadden moeten ontruimen na de inneming van den Bosch door Frederik Hendrik in 1629, en die, na 'n dubbel verblijf hier, van 1639-1649, en van 1676-1681, vertrokken waren naar Gent in België, - dat kerkje op 't Binderseind - er stond 'n hen op inplaats van 'n haan, zegt men, daaruit de gevolgtrekking makend, dat „op 't Linderend de vrullie de baas zijn” - dat kerkje, dat in 1662 bij 't herkrijgen der vrijheid voor onzen R. K. Godsdienst aan de Protestanten was afgestaan, had toen heelemaal geen doel meer en is mettertijd afgebroken. 13)

„Vanaf het jaar 1795, het tijdstip, dat door de Fransche Revolutie de vrije Heerlijkheid van Gemert werd vernietigd, - zoo 'zegt Mem. Par. blz. 12, - deelde deze gemeente met geheel Nederland in al de afwisselende regeeringsvormen die het Fransch Bestuur er aanbracht”.

Wij gaan die afwisseling in den geest meemaken.

In 1794 waren we gekomen onder de Fransche Administratie die te 's Bosch zetelde.

Op 21 October 1794 hadden immers de vertegenwoordigers van het Fransche volk bij de Legers van het Noorden, de Sambre en de Maas de reeds genoemde proclamatie uitgevaardigd; die proclamatie bestond uit 28 artikelen.

Reeds den 7en September 1794 hadden de Franschen al de landen van den linker Rijnoever, met uitzondering van de vesting Luxemburg, in bezit genomen14). Onze Duitsche Ridders waren - hun balling Mgr. Clermont-Tonnerre zou naar den Haag uitwijken - met al hun eigendomsbewijzen en geschreven stukken over Grave gevlucht naar Duitschland aan gene zijde van den Rijn.15)

Werden de kasteelen van Croy en van Heeswijk in gebruik genomen als hospitaal of als kazerne der veldtroepen, ook dat van ons zal hetzelfde lot hebben ondergaan, 'n Aanteekening in het Mem. Par. blz, 12 zegt, dat in 1809 aan den Franschen Maarschalk Oudinat, bekend onder den naam van Hertog van Reggio, die hier krachtig tegen de struikrooverij en de onrust optrad, als inkomen door den Keizer was toegekend de huur van pachthoeven, molens en landerijen, vroeger aan de Duitsche Orde toebehoorende; doch het kasteel met de aangrenzende gronden kreeg hij niet.

Van 1794 tot 1809 zullen dus de bezittingen aan het Fransche Domein zijn gebleven, zooals na 1809 het kasteel met aangrenzend grondgebied nog aan de Fransche Kroon bleef: koopers waren er niet voor: op gestolen kerkgoederen rust geen zegen, wel de kerkelijke straf. In 1812 beproefde de prefekt van den Bosch het opnieuw bij opbod te verkoopen. Een niet-katholiek „burger” uit Maastricht, Adriaan van Riemsdijk (toentertijd waren alle adellijke titels vervallen) kocht het voor 27000 francs den 15en Febr. 1813; 16) mij werd verteld, dat alle termijnen nog niet betaald waren vóór de Franschen einde 1813 verdreven werden. In 1830 kocht de Familie van Jhr. van Riemsdijk er de oude hoeven bij.

De Franschen hadden op 16 Mei 1795 (zij noemden dat 27 Floréal jaar III) vrede gesloten te 's Hage met de Republiek der Bataven, zooals 't heet in de stukken.

Of daar nu iets bij vergeten was te regelen, kan ik niet zeggen, maar een stuk van het Uitvoerend Bewind te Parijs, geschreven 18 Dec. 1797, deelt mee, dat met dat Vredestraktaat de Landen van Megen, Ravestein, Boxmeer en Gemert opgehouden hebben te staan onder de Administratie, welke aangesteld was te 's Hertogenbosch, maar óók, dat die Landen, dus Gemert ook, geen betrekkingen verder hebben onderhouden noch met de Republiek van Frankrijk, waaraan zij door recht van overwinning toebehoorden, noch met de Rijksvorsten, van welken zij voorheen afhingen!

In dien tusschentijd - hetzelfde stuk zegt het ons - van 1795-97 „gedurende dit verloop van tijd hebben zich in die landen Corps geformeerd, die zonder eenige wettige zending, en onder den naam van Municipaliteiten zich alle macht hebben aangematigd; dat die Municipaliteiten, bestaande uit menschen, verknogt aan hunne oud Heeren, hunne macht hebben doen blijken door eene menigte van willekeurige bedrijven, inzonderheid door het verdrijven van verscheide Burgers, die hunne verkleefdheid getoond hadden voor de grondbeginselen der Fransche Revolutie”

Gemert werd toen in 1797 met de Landen van Megen enz. geplaatst onder het provisioneel bestuur der overheerde landen tusschen de Maas en den Rijn, en tusschen den Rijn en de Moezel: Commissaris Rudler werd met de organisatie ervan belast.

Den 11en December 1797, - zoo vermeldt Pastoor Aarts, - kwam de proclamatie van dien Commissaris Rudler aan de ingezetenen der landen tusschen Maas en Rijn, Rijn en Moezel.

„Zij is vleijend-innemend en veelbelovend. Zij waarborgt de godsdienstige gevoelens van een ieder, stelt hen in hunne burgerlijke regten gelijk, en verzekert verdraagzaamheid en bescherming voor allen. Dan gaat hij voort: L'an VI sera mémorable pour ces contrées affranchies du poids accablant de tous ces privilèges inventés.... des Seigneurs, des Dîmes qui détournent en grande partie le fruit de vos travaux, et de ces droits que le régime féodal a imaginés pour vous ravir le prix de vos sueurs. Ils sont proscrits et l'on ne pourra plus les exiger de vous. . .” Vertaald is dat:

Het jaar VI zal gedenkwaardig zijn voor deze streken, om de bevrijding van 't neerdrukkend gewicht van alle die voorrechten welke de Heerschappen hadden uitgevonden, om de bevrijding van de tienden die een groot deel der vruchten uwer werkzaamheden u deden ontgaan, en van die rechten, die de Leenheeren hadden uitgedacht om u den prijs van uw zweet te ontrooven. Zij worden nietig verklaard, en men zal ze niet meer van u kunnen afeischen.”

De oude landschaps- en dorpsregeeringen werden den 31 Dec. 1797 afgezet, de Corpsen ontbonden: burger Graffé werd door Rudler tot ondergeschikt Commissaris dezer landen benoemd, en nieuwe verkiezingen moesten Municipaliteiten tot stand brengen in den Franschen geest, en Vrederechters zouden bij provisie worden aangesteld.

Alle de wetten, die sedert dien tijd in de Rijn-departementen uitvoerbaar verklaard en verbindend geweest zijn, zijn van kracht geweest ook hier te Gemert tot den 5en Januari 1800 toe, alswanneer de Landen van Megen, Ravestein, Boxmeer en Gemert afgestaan werden aan Noord-Nederland. In dien tijd van 1797-1800 mochten dus geen ontvangsten gebeurd wordenvoortspruitende uit het leenstelsel, en de gebeurden moesten, als onrechtmatig geheven, teruggegeven worden. - Gemert kwam toen te behooren tot de elf kantons van het arrondissement Kleef: de zetelplaats voor de crimineele rechtbank van het departement van de Roer waartoe wij behoorden, was Keulen.

- Op 9 Febr. 1798 werd verboden in mannen- en vrouwenkloosters novicen aan te nemen: en die er in waren moesten er binnen 20 dagen uit. - Alle heerlijke rechten, tienden, leenlasten werden afgeschaft. -

Op 27 April 1798 legt Rudler het departement van de Roer een contributie (belasting) op van 4 millioen Livres (2 millioen guldens), waarvan Gemert zoowat één honderste over 1798 moest betalen, L. 48453, l st. 2 P. (stuivers, penning). Deze contributie was voor grondlasten, Personeel en Mobilair.

Op 19 Juni 1798 werd last gegeven - „aan Ravestein” staat er in mijne aanteekening, maar omdat er van „Duitsche Orde” gesproken wordt, zal ook aan Gemert wel die last gegeven zijn, - om naar Aken over te zenden een „gedetailleerden staat van vaste goederen alsook van Renten, aan den duitschen Order etc. competeerende en verders van Fundaties en alle goederen welke aan wereldlijke of geestelijke corporatien hebben toebehoort”.

Over Gemert staat in een kalender voor 't jaar 1799-1800 17), uitgegeven door hoofdadministrateur Wasserfall.

„De bevolking van het 35e Kanton loopt op tot 11.548-(ge begrijpt dat 't niet over de gemeente, maar over 't Kanton Gemert, dat Gemert, St. Antonius, Boekel en Uden was, gaat) - 't omvat zoo ongeveer 1874 huizen en 16851 morgens grond; 't ligt op den linkeroever en op 7 uur afstand van de Maas, zóó dat een deel der Bataafsche Republiek de grenslijn vormt tusschen dit Kanton en dat van Ravenstein. Gemert was vroeger eene heerlijkheid, waarvan Baron van Reisschach de laatste Commandeur was in de plaats van Baron van Plettenberg, die kindsch was geworden. Men ziet er nog het kasteel met de schoone tuinen vandien vroegeren Heer. 't Is verwonderlijk, nog 'n kelderverdieping onder dat kasteel te vinden, waar schrikwekkende gevangenissen in zijn die de menschheid doen sidderen, (en) enkele folterwerktuigen; waarom steekt 't volk den brand niet in die schandelijke herinneringen aan zijn vroegeren slaventijd, toen wreede despoten speelden met de vrijheid en 't leven hunner onderhoorigen? Het kasteel dient tot zetelplaats voor de Municipaliteit en den Vrederechter. De gronden van dit Kanton zijn licht en zandig; men verbouwt er veel vlas, waarvan men fijn en uitstekend linnen maakt, voor zes Hollandsche guldens de el van de beste kwaliteit. 18)

De groote hei of Peel, die ligt van Zeeland (Kanton Ravestein) tot Horst en van Gemert of Boekel tot Venray (Kanton Horst), is vier uren lang en zeven breed en heeft dus 15 (?) in omtrek. Die Peel heeft vele zeer gevaarlijke moerassen, waar 'n man te paard in kan verdrinken, ingezogen door den grond; er zijn ook veel meren in en turfstreken. Het uitwinnen van turf in die peel is ongelooflijk; die turf is 'n weefsel van heiwortels met ''n zekere stof vermengd; men steekt ze met plaggen en na gedroogd te zijn, zijn die heel licht en een zeer kostelijke brandstof, welke zonder reuk en zonder rook 19) een zachte en gematigde warmte houdt. Op 'n zekere diepte in die Peel vindt men heele wouden van omgewaaide pijn- en mastboomen liggend van 't westen naar 't oosten, 't hout ervan is gedeelteilijk nog goedgebleven, gedeeltelijk verteerd of in 'n soort turf vermolmd.”

Ge hebt al gehoord, hoe er toch niet alles terecht kwam van die beloofde vrijheid en vaderlijke behandeling, 't Zal niet altoos boter tot den bodem en pays en vreè zijn geweest. 't Volksgezegde „loop naar de Franschen” is niet 'n uitdrukking van vriendelijke welwillendheid, - en van Fransche complimenten is de Hollandsche aard niet gediend. 'k Kan dan ook begrijpen, dat onze voorvaderen ermee in hun schik geweest zijn in Januari 1800, dat ze onder 't Fransche bestuur uitkwamen: den 5en Jan. toch van dat eeuwjaar werden de meergenoemde landen van Ravenstein, Megen, Boxmeer en Gemert door de Fransche Republiek afgestaan aan de Bataafsche voor zes miljoen Franken. Te 's Gravenhage werd 8 Maart daaraanvolgende de publicatie gedaan omtrent de inbezitneming van Gemert.

Die overgave was geschied buiten kennis van het departementale bestuur van Aken: maar dit bestuur liet toch den Commissaris G A. Visser die de inbezitneming uitvoeren moest, ongestoord zijn taak volbrengen. Deze vernieuwde 18 Maart 1800 de Rechtbank te Gemert door geschikte personen te nemen voor de ouden en voor die gestorven waren. We vinden „Dr. Ecrevisse, H. van der Willigen, J. Kievits, L. van Doorn, W. Aelders, Pieter Strijbos, Jan Antoni van den Ende: tot secretaris werd genomen Frans Aalders en tot Burgemeesteren Reinier Lievens en H. Strijbos: respectievelijk waren die gecommitteerd en gequalificeerd als Burgemeesteren en Schepenen, waarna zij den eed praesteerden. „Vrederechter, Griffier en Secretaris kregen ook mede tegen overgave der onder hen berustende papieren, charters, en documenten betaling hunner achterstallige traktementen.

Daar die Commissaris Visscher van Boxmeer naar Gemert door de Peel komende, ondervinding heeft opgedaan in zake den weg, raadt hij, zeggende dat de weg nauwelijks bruikbaar is, daarin te voorzien: ook drong hij aan op het graven van waterkuilen door het dorp, daar er te Gemert bij brand toen geen water te krijgen was en 't eens gebeurd was, dat er tachtig huizen afbrandden.

Met de inbezitneming werden ook de Fransche wetten afgeschaft en moesten weer de vorige wetten en costuimen en geene andere. .naargekomen en betracht worden”. Is toen ook niet de Peel - of is dat na 1813 gebeurd? - voor 'n deel van Fransen Staatsdomein Nederlandsch Staatsdomein geworden, zoodat later de Nederlandsche Staat de Gemeente dwingen kon tot verkoop?

Gemert werd dan aldus van 1800 tot 1805, 20 Sept. met Boxmeer en Megen en Ravenstein afzonderlijk bestuurd. Maar met 20 Sept. 1805 werden deze landen gebracht ons der 't departement Brabant en maakten ze hier een integreerend deel van uit.

't Duurde met de Bataafsche Republiek niet lang. Op 26 Mei 1806 werd Nederland 't Koninkrijk Holland, met Lodewijk Bonaparte als Koning, die op zijn reis door Noord-Brabant vanuit Boxmeer 15 April 1809 Gemert's kerk en weverij bezocht. Na de fiere weigering van de Staten op den eisch van Keizer Napoleon om de Nederlanden beneden de Waal aan Frankrijk af te staan, werd 9 Juli 1810 geheel Nederland bij Frankrijk ingelijfd en kregen we dus weer 'n volledigen nieuwen Franschen tijd. Nederland stond onder 'n gouverneur-generaal, die den wil en den wenk van den onverzettelijken Keizer had uit te voeren. Gemert behoorde toen tot 't departement der Rijnmonden. 20)

De administratie werd geheel op Fransche wijze ingericht, zooals ook de stukken op 't Raadhuis te Gemert berustende en de briefcopieën omtrent het beheer der Armengoederen (Bureau de bienfaisance) ter Pastorie nog getuigen.

Van allerhande soort dwang werd 't Nederlandsche volk opgelegd en de aangestelde Fransche of franschgezinde prefekten en onderprefekten werden door het volk gehaat: de conscriptie, de loting, werd ingevoerd, en wie voor den „grooten Keizer” en voor „den roem van Frankrijk” dienen mocht! wist, dat hij nooit meer heel, òf heelemaal nooit meer terug zou komen. Goddank; de Franschen werden uit ons land in 1813 hier eer, daar later verdreven; Graaf van Hogendorp bewerkte, dat Prins Willem als souverein werd gehuldigd. Napoleon werd in 1813 in den Volkerenslag bij Leipzig overwonnen: Frankrijk werd teruggebracht tot de grenzen van 1792 bij den vrede van Parijs in 1814: Nederland kreeg in 1814 zijn Grondwet met Willem I als souverein Vorst. De slag van Waterloo 1815 maakte een einde aan 't Fransche keizerrijk; Frankrijk kreeg weer de grenzen als in 1790 en ons Nederland werd door 't Congres van Weenen erkend als weer een onafhankelijke Staat.

„Ons” Nederland. In 1801 immers was door 't verdrag van Luneville, den 9en Febr. geteekend tusschen de Fransche Republiek eenerzijds en den Keizer van Oostenrijk met de Duitsche Vorsten anderzijds, de Duitsche Orde opgeheven: en de 25e Febr. 1803 was de ongeluksdag geweest, waarop de bepalingen van dien Luneviller vrede omtrent de verwereldlijking der Geestelijke goederen van kracht werden. 21) Gemert bestond niet meer als heerlijkheid en de Roomsche Duitsche Ridders bestonden niet meer als Heeren van goederen in Nederland. Na 't herstel van Nederlands onafhankelijkheidwendde zich de Balije van Utrecht tot den Koning Willem I met het verzoek om hersteld te worden. En ze werd hersteld, mits hare leden zouden blijven behooren tot de Hervormde kerk.

Ze hebben 't aangenomen, die „Ridders”! Maar de onzen, die van Aldenbiesen, hebben zich de schande gespaard van zulk een voorwaarde ook maar als voorstel te krijgen. De Balije van de Biesen is geweken voor geweld: zij heeft van zich zelf niets prijsgegeven, en zeker niet haar Geloof. Maar al gingen in 1794 de Ridders hier uit Gemert weg, de Duitsch-Ordens-Priester Petrus Ecrevisse, die van 1763 Pastoor was, is toen gebleven: toch ooik maar tot 25 Nov. 1799: want toen stierf hij van een beroerte en werd dood in zijn stoel gevonden. Na diens dood werd Gemerts Parochie geadministreerd door drie Deservitoren: eerstelijk nam den dienst waar Heer Lambrechtis van de Duitsche Orde; tot 25 Mei 1800 Pater Leonardus Trines Minderbroeder, die kapelaan was benoemd; en van 25 Mei 1800 af was hier ook Henricus den Dubbelden. Tegelijk met de Heerlijkheid was voor de Duitsche Orde ook het Patronaatsrecht over de kerk te loor gegaan, het recht tot aanstelling van den Pastoor. Bij decreet van 1801 werd dat recht van Pastoorsbenoeming overgedragen op de Kerkelijke Overheid van die streken, en zoo kwamen wij onder de Hoogwaardige Vicarissen-Generaal van 's Hertogenbosch. Want de opgedrongen Napoleontische Bisschoppen zijn nooit erkend geworden in Nederland. Omdat de D. O. P. Lambrechts op de Pastorie was, waar Pastoor Ecrevisse als D. O. P. gestorven was, moest Henricus den Dubbelden elders een onderkomen zoeken; hij vond dit in het huis destijds bewoond door den (zie noot 18) als linnen-fabrikeur bekenden Teut (Antonius) Corsten, Het laatste samentreffen dier beide Heren, Lambrechts en den Dubbelden, was bij gelegenheid dat Heer Lambrechts bij een zieke was geroepen en Heer den Dubbelden zich ook daarheen begaf. Er binnen komende verklaarde Heer den Dubbelden, dat alleen-hij de wettig-gezonden Pastoor was. Hierop verwijderde zich Heer Lambrechts en verliet hij de gemeente. Sindsdien heeft de Duitsche Orde ook geen verdere pogingen meer aangewend om haar patronaat te handhaven. In 1802 benoemde de Vicaris ook een tweeden Kapelaan.

De Latijnsche School, die vroeger geheel zelfstandig (hoogstens onder toezicht) stond van de Duitsche Orde, is rekenplichtig geworden aan door 't Rijk benoemde Provisoren, en 't Rijk benoemt er voortaan de Leeraren aan, op voordracht van het Curatorium. Ook wat hare bezittingen betreft is de Latijnsche School door die Rijksbemoeiïngen niet beter geworden.

De goederen van den H. Geest-Arme waren onrechtmatig overgegaan aan het Gemeentebestuur, het Bestuur der Municipaliteit, dat armmeesters aanstelde, die jaarlijks rekening en verantwoording aan de Municipaliteit der Fransche Republiek moesten doen, - later aan den Districtscommissaris, - nòg later aan de Provinciale Staten.

Aan den Franschen tijd moeten wij 't ook nog wijten, dat Gemert's Kerk en oude kerkhof kadastraal geboekt zijn op de burgerlijke gemeente. Bij de oorspronkelijke opname der perceelen van Gemert door de Franschen werden verschillende perceelen, tot den publieken dienst bestemd, ten name van de gemeente geplaatst. Bij besluit van 1809 heeft Koning Lodewijk Napoleon de Kerkelijke Gemeenten van Nederland, dus ook die van Gemert, in het wettig bezit gesteld van Kerk en Kerkhof: maar aan nalatigheid en onwil is 't te wijten, dat zulke verkeerde te-boek-stelling, nu, na één honderd en zestien jaren, nòg niet verbeterd is. 22) Dit overblijfsel uit den Franschen tijd mocht toch wel opgeruimd!

Zietdaar U een en ander meegedeeld wat ik bijeen heb vergaard over uw Kerkelijke en burgerlijke Gemeente Gemert in den Franschen tijd.

Bij u, wier wieg hier heeft gestaan - bij allen, die van-ouder-op-ouder Gemertschen zijn, moeten die mededeelinigen wel belangstelling hebben vermogen te wekken; ik wil het gaarne 't gelooven. Maar ik hoop toch ook, dat gij van mij, die Gemertsche ben, niet van geboorte, maar alleen door benoeming en ambt, - dat gij van mij niet zult zeggen, dat ik mij van Gemerts' geschiedenis in den Franschen tijd.... met den franschen slag af heb gemaakt. 17-2-'25.

1) In dien tijd begon men 't. nieuwjaar te rekenen met Paschen, zoodat de 18e Maart 1437 volgens onze telling 18 Maart 1438 is.

2) Kerkkl. 1923 no. 30.

3) Johanna Carolina Constantia Wilhelmina van der Brugghen is den 7 Aug. 1795 geboren. Deze is de later Katholiek gewordene Freule van Croy. Haar gewone naam, waarmede zij zelve teekende, was Constans.

4) Zie v. d. Elzen: de Freule van Croy.

5) Kerkkl. 1920 no. 33 en Kerkkl. 1921 no. 33.

4) Kerklokje 1922, no 17.

5) Kerkklokje 1921, no 21 en 1924 nos 14, 15 17.

6) Kerkklokje 1923, no 43.

7) Kerkklokje 1919, no. 48.

8) Schutjes II 68 vlg.

9) De eigenlijke Patriotten, meestal bewoners, der steden, hadden 't gemunt op de gebreken der verouderde Staatsinstellingen: ook 't platteland van N.Brab. en de Katholieken in 't algemeen waren Patriottisch. De heerschende partij, de ambtenaren, 't leger, de Hervormde meerderheid was stadhouders- of prinsgezind (Prins Willem V.)

10) Duijnstee: Kerk en Staat II 244.

11) Over Martinus Coenen. Zie Kerkklokje 1918, no. 18.

12) Kerkklokje 1920, no. 44.

13) Op 't laatste der 18e eeuw waren door van Reisschag (Kerkkl. 1919 no. 26) plannen gemaakt en maatregelen genomen tot het bouwen van een toren: maar de inval der Franschen verhinderde den bouw. Door 't weggaan der Duitsche Ridders kwamen de klokken in 't bezit der gemeente, die in 1817 er 'n nieuw klokkenhuis voor bouwde langs de straat op 't kerkplein, volgens sommigen van de steenen die waren aangevoerd voor dien torenbouw, volgens anderen van den afbraak van de Dominikanerkapel. 'n Schilderijtje met dat torentje is aan de Pastorie geschonken door W. Ed. H. H. Corstens.

14) Hermans Bijdrage II 432.

15) P. Delattre. Zie Kerkkl. 1919 no. 33 vld. In het Gemeente-archief berust 'n Octrooi van den Landcommandeur voor de gemeenterepresentanten van Gemert tot opname van ƒ 2000.—. 't Is no. 70 van 1793, 25 Mei. En no 71 is van An III Floréal 7 (= 26 April 1795) Marginaal Octrooi van de „Administration supérieure de Bois-le-Duc” op request der Municipaliteit van Gemert tot opname van ƒ 3000.—. Bij no. 72, de ordonnantiën en resolutiën v. d. landcommandeur staan nog 6 stukken van nà 1793; maar no. 73 is de publicatie van de municipale administratie v, h. Kanton Gemert omtrent het observeeren v. d. Republikeinschen almanack, 14 Germinal an IV = 3 April 1796.

16) Adriaan van Riemsdijk van Gemert, geb. te Tiel 9 Dec. 1777, overleden te Maastricht, was 29 Juni 1802 gehuwd met Daniëlla Wesselman, oudste dochter van C. F. Wesselman, Heer van Helmond. (A. Sassen: De heeren van Helmond blz. 35.)

17) Annuaire historique et statistique consacré au département de la Roer par le citoyen Wasserfall, administrateur central. An VIII de la République.

18) Werd niet in de Zuidwillemsvaart van Juli 1923 door A Sp(oorenberg) verteld, hoe vier Gemertsche wevers in 1807 per trekschuit gegaan zijn naar de Keizerin van Frankrijk in Amsterdam, die daar bij haar dochter, de Koningin van Holland op bezoek was? En verkochten ze er niet alles wat ze in Gemert en Deurne bijeen hadden kunnen krijgen? Een of twee dier fabrikeurs hadden den naam Corstens.

19) Zouden al zijn inlichtingen zoo waar zijn als deze?

20) We hebben daar nog 'n stuk slagzegel van.

21) Kerkkl. 1924, no. 10. — 1920 no. 8.

22) Kerkkl. 1917, no. 42.

Ronald Poell
Realisatie 2006-12-17; Laatste wijziging 2010-11-29
All content on this page is licensed under a Creative Commons License
Valid XHTML+RDFa